90. Hoe komen we aan heide - 3. Boeren
In het eerste artikel in deze serie werd beschreven hoe na 1200 in een anderhalve eeuw alle bos uit de Meierij verdween. Waarschijnlijk is iets later of iets eerder hetzelfde gebeurd op de andere zandgebieden van Nederland en België en misschien zelfs op het veen in Holland. Het was de eerste keer dat de industrie een forse invloed had op het leefmilieu in onze omgeving. Maar voor de boeren, in ieder geval in de Meierij, veranderde er nog veel meer. Vanaf 1200 probeerde de Hertog Hendrik van Brabant de Meierij in handen te krijgen. Op dat moment was die nog in handen van de Heren van Rode en andere lokale heren met op de achtergrond de Graaf van Gelre. De acties van de Hertog hadden ook gevolgen voor de boeren.
Varkens in het bos. Uit het getijdenboek van de graaf van Berry, rond 1400 - Wikipedia
Horige boeren
Vóór 1200 waren de meeste mensen in de Meierij boeren en de meeste boeren waren horigen of laten. Dit betekende dat de boeren deel uitmaakten van het landgoed waar te woonden en werkten en dus niet de vrijheid hadden om het landgoed te verlaten en dat ze niet vrij waren om op hun akkers te verbouwen wat hen zelf het beste leek. Maar horigen en laten waren niet rechteloos zoals slaven of lijfeigenen. De eigenaars of beheerders van de landgoederen waren de adel en de kloosters die de landgoederen in leen hadden van hogere adel of die soms zelf eigenaar waren van een zogenaamd allodiaal goed, d.w.z. dat ze geen leenheer hadden.
Hertog Hendrik I van Brabant heeft weinig oorlog hoeven voeren om de Meierij in handen te krijgen. Dit was natuurlijk heel prettig voor de lokale boeren. Maar om de lokale adel en de beheerders namens de kloosters te 'overtuigen' dat ze zijn kant moesten kiezen heeft hij wel een heel arsenaal aan vriendelijke en dreigende argumenten gebruikt. Het duidelijkst is dit bij het stichten van zijn nieuwe steden of vrijheden rond 1213 in de Belgische Kempen en rond 1230 in de Meierij. Deze blijken steevast bij een kasteel te liggen dat in handen is van een oude machthebber! Hendrik bood zo de horigen van deze oude machthebber eenvoudig de mogelijkheid om zelfstandiger te gaan leven. En het werkte: meestal schonk de kasteeleigenaar kort daarna zijn goederen aan een klooster of hij werd leenman en dus ondergeschikte van de hertog.
Net als in het eerdere artikelen, refereer weer vooral aan de situatie in de Meierij en in het hertogdom Brabant in het algemeen. Maar ook in dit artikel geldt dat in Noord en Midden Limburg en in het aangrenzende Duitsland rond die tijd zich dezelfde ontwikkelingen hebben voorgedaan. Door de andere heren daar ongetwijfeld met andere accenten en mogelijk ook met kleine verschuivingen in de tijd.
Willem Buytenwech (1621): Landschap met bomen bijna zonder takken rond een boerderij. De takken zijn aan het vee gevoerd. - Rijksmuseum
Zelfstandige boeren
Waarschijnlijk zorgde hertog Hendrik I ook dat de horigen, die hij had weggelokt, zelfstandig aan de slag konden al was dat mogelijk niet helemaal opzet. In Herentals (België) werd al rond 1221 na het kappen van het bos, landbouwgrond in cijns uitgegeven. Cijns is een soort erfpacht waarbij de boer jaarlijks een pacht in geld of goederen betaalt aan de eigenaar en daarvoor het recht krijgt om de grond te bewerken. Gezien het stichten van de nieuwe vrijheden in de Meierij rond 1230 lijkt het dat dit gebied toen aan de beurt was om 'ontgonnen' te worden, maar waarschijnlijk was dat al eerder begonnen.
Dit hele proces leverde de hertog en de andere heren, dus drie keer winst op: één keer de houtopbrengst, daarna één bedrag ineens, een zogenaamd voorlijf, en vervolgens jaarlijks de cijns.
Bos of heide
Voor het boerenbedrijf maakte het natuurlijk niet zoveel uit of de boer horige was of kleine zelfstandige. De akker moest worden bemest, geploegd en ingezaaid, het onkruid gewied en het graan verzorgd en tenslotte geoogst. En na de oogst ging een deel naar de heer of naar de inner van de cijns en een tiende naar de pastoor.
Maar het leven van de boer speelde zich niet alleen af op de akker. Bemesting haalde hij aanvankelijk als strooisel of bladeren uit het bos of maaisel langs de beek. Varkens konden vet worden door eikels en dergelijke te eten in het bos, koeien kregen bladeren van bomen en struiken of mochten die zelf zoeken in het bos. Paarden hadden ze nauwelijks, ossen trokken de kar en de ploeg.
Maar dan verdwijnt in korte tijd plotseling het hele bos. Als een oud loofbos wordt gekapt en je doet verder niets, staat er na 50 jaar weer een bos. Maar dat was natuurlijk geen optie voor de boeren: het bos was een essentieel onderdeel van de bedrijfsvoering. Waarschijnlijk zijn ze in eerste instantie gewoon doorgegaan met strooisel halen uit het voormalige bos om dat op de akker te brengen. Het aantal varkens zal flink verminderd zijn, want die konden niet meer in het bos eikels en dergelijke eten. Varkens lusten wel bijna alles, maar de meeste soorten voedsel lusten de boeren ook en dan kun je die als boer beter zelf opeten. Eikels waren nou net de uitzondering. Schapen hebben enigszins de rol van de varkens overgenomen in het voormalige bos. Het aantal koeien verminderen was moeilijk want ze hadden ossen als trekdieren nodig. Dus werd het grootste deel van de beemd langs beken en vennen echt in gebruik worden genomen voor begrazing, hooi en maaisel.
Strooisel verzamelen in het voormalige bos was natuurlijk geen lange termijn oplossing. Het strooisel raakte daar op en als je dan nog doorgaat met het verzamelen van plantaardig materiaal, ben je op het zand bezig met het scheppen van een heide en in extreme gevallen van een zandverstuiving. En dat is wat er gebeurde. Er ontstonden heidevelden en de prestatie van de boeren is geweest dat ze die bijna overal stabiel wisten te houden. Maar op enkele plaatsten ontstonden zandverstuivingen. Loon op Zand is de grootste en de bekendste omdat de boeren die niet konden temmen, op alle andere plekken in de Meierij lukte dit na kortere of langere tijd wel.
De boeren pakten ook de beekdalen aan. Waarschijnlijk waren de 'natte' bossen daar als laatste gekapt door de potas producenten. Vóór die tijd waren het waarschijnlijk meer langgerekte moerassen met bomen, struiken en venen dan kabbelende beken in een bedding. In de winter overstroomden deze beken/moerassen waarschijnlijk enorme oppervlakken en mogelijk was dat de voornaamste reden dat boeren met hun akkers de hoogste plekken opzochten. Maar toen de bossen verdwenen waren gingen de boeren ook de beekdalen gebruiken. Weer een grote ecologische verandering: van voedselrijke moerasbossen veranderden de beekdalen langzaam in schrale graslanden, de zogenaamde blauwgraslanden. Maar de overstromingen zullen wel veel minder zijn geworden en dus konden de boeren midden tussen hun akkers en hun hooilanden gaan wonen. Met soms het gevolg dat de kerk eenzaam midden in de akkers bleef staan!
De kerk van Oostelbeers is rond 1400 in het dorp gebouwd, maar de boerderijen zijn verplaatst richting de beken - RCE
De gemeint
Rond 1300 was het grootste deel van het bos gekapt en had iedereen die dat wilde een stuk van het voormalige bos in cijns d.w.z. ze mochten de grond bewerken en de oogst houden, maar ze moesten wel de heer jaarlijks de cijns in geld of goederen betalen en natuurlijk de tienden aan de pastoor. De horigheid was verdwenen. Of deze ooit formeel is afgeschaft heb ik niet gevonden, maar de gronden waar de horigen ooit werkten waren toen ook in cijns uitgegeven.
Maar er was nog heel veel 'woeste' grond over. Natuurlijk niet het beste deel, maar het deel dat bezig was hei te worden of tegen de beek lag. En dat deel was 10 tot 20 keer groter dan de bewerkte akkers!
Ik kan me voorstellen dat de boeren zich rot geschrokken zijn toen 'hun' bossen plotseling werden gekapt. Toen ze tegen 1300 weer een min of meer stabiele bedrijfsvoering hadden opgebouwd, hebben ze waarschijnlijk ontdekt dat op de heide het 'ieder voor zich en de hertog voor ons allen' niet werkte. In ieder geval: volgens de eerder genoemde Hein Vera lijkt het er op dat het initiatief om ook de 'woeste' grond in cijns uit te geven aan de lokale gemeenschappen, vanuit die gemeenschappen zelf is gekomen! De hertog had er blijkbaar geen moeite mee, hij kreeg er natuurlijk geld voor, maar daar stond tegenover dat hij nu niet meer vrij kon beschikken over deze gronden. Sommige lokale heren hadden er wat meer moeite mee en de heren van Heeze en Leende hebben de gemeint nooit 'voor eeuwig' aan de boeren in cijns gegeven. Uiteindelijk kozen ze toch allemaal wel voor het geld en in Leende en Heeze werden de woeste gronden steeds voor een beperkt aantal jaren aan de lokale boeren verhuurd.
In 1286 kreeg Oss als eerste in de Meierij een gemeint van de hertog, althans voor zover bekend. In 1340 was de hertog al bijna klaar met zijn totaal van 76, maar die gemeinten zijn niet gezamenlijk uitgegeven en er zitten ook duidelijke verschillen in de voorwaarden. Zoals gezegd de lokale heren en de kloosters hebben ook gemeinten uitgegeven, maar daar over geeft Hein Vera geen cijfers. Al die sociale veranderingen én de uitgifte van de gemeint, hebben voor de Meierij en heel het hertogdom tot een grote economische groei geleid. In de Meierij groeide de bevolking zeer sterk: de bevolking verdrievoudigde tussen 1300 en 1450! Rond 1450 was de groei er een beetje uit en werd de bevolkingsomvang min of meer stabiel.
Een zandverstuiving zoals deze in de Drunense duinen was de grote angst van de boeren
De bomen
Rond 1200 werden alle bossen gekapt, maar dat wil natuurlijk niet zeggen er dat er nergens meer een boom stond. Rond de akkers stonden vaak afscheidingen van bomen en (doorn)struiken als bescherming tegen vee en wild: de voorloper van het prikkeldraad. De boeren gebruikten die bomen voor geriefhout en brandhout en ze lieten ev. een mooie eik doorgroeien voor constructiehout. Maar al snel bleek dat dit te weinig was. Bij de uitgifte van de gemeint had de heer bedongen dat de boeren geen recht hadden op het opgaande hout dat daar groeide of zou gaan groeien. De boeren mochten daar dus niet aankomen, ook niet als ze het zelf geplant hadden want hout was nu schaars en dus geld waard! Rond 1400 werd de situatie blijkbaar onhoudbaar en toen is het voorpootrecht ontstaan. De dorpen kregen van de heer het recht om bomen te planten op de gemeenschappelijke gronden. Uiteraard ook op de gemeint, maar vooral langs de weg bij de boerderij op het deel dat gemeenschappelijk bezit was, de berm dus. Bij kap moest de boer dan de houtschat betalen, meestal ongeveer een derde van de waarde als het hout verkocht werd en minder of niets als het voor eigen gebruik was.
Het voorpootrecht bestaat nog in een paar dorpen in de Meierij, maar in de meeste dorpen is in de 19e of begin 20e eeuw het recht afgekocht of vervallen. In de dorpen waar het nu nog bestaat, was het in die tijd nog nuttig voor de teelt van populieren voor de klompenindustrie.
Buiten de Meierij is het voorpootrecht praktisch onbekend. Maar daar moet men hetzelfde houtprobleem gehad hebben. Ik weet alleen niet hoe het daar is opgelost. Mogelijk heel praktisch: gewoon planten en kappen zonder dat de heer er zich mee bemoeide.
Jan van Dingenen - 2015
Artikelen in deze serie
- 88. Hoe komen we aan heide - 1. Houtkap
- 89. Hoe komen we aan heide - 2. Potas
- 90. Hoe komen we aan heide - 3. Boeren
- 91. Hoe komen we aan heide - 4. Nieuwe natuur